3.
De nachtelijke begrafenis
Het was nacht, toen de veerboot van Inverness naar
Night Island midden op zee was. Damon van Knekelen, onze hoofdrolspeler bevond
zich op het dek, terwijl het schip stampte en schommelde. Hij werd bevangen door
lichte zeeziekte. "Heb je net zo'n reis geboekt, hangt er weer zo'n
rotdepressie boven Schotland, het is ook altijd hetzelfde.", dacht Knekel.
Maar in ieder geval vond hij het beter om midden in de storm te staan, dan om in
het salongedeelte over koetjes en kalfjes te praten. Buiten Knekel was het dek
bijna uitgestorven. Het eiland waar hij op af koerste, hete Night Island omdat
men zegt dat het er spookt(Het spookt vaak s' nachts, vandaar). Graaf Blake
heeft een vloek over het eiland uitgesproken, zodat er niemand meer vandaan
komt. Inmiddels is het kasteel van de graaf omgebouwd tot een luxueus hotel. De
mensen die er komen, komen voor de grotten. In de zomer is het vaak drukbevolkt,
maar in deze koude novembermaand was er niet veel bezoek. In de maand november
komen er zeker geen Schotten, want die beweren dat het er spookt. Een windvlaag
waaide in het gezicht van van Knekelen. "Hoelang zou het nog duren voordat
we bij de kust van dat verdraaide eiland zijn?", dacht hij, terwijl het
schip zich een baan door de golven sneed…
Beneden, in het salongedeelte, vinden we een oude
bekende: Boris Martikov. Met een vrachtschip was hij naar Nederland gekomen, in
de hoop een baan te vinden. Nou, dat had hij! Hij kreeg wel 99 cent per dag
(Nederlanders houden niet van afronden) en nog eten ook! Zo denkende zat hij in
het salongedeelte. Toen hij weer dacht aan waarom hij naar Nederland gekomen is,
en kreeg hij het koud. Zijn vorige baas is immers omgebracht door een spook.
Hij
besloot bovendeks te gaan kijken, of Phantom Island al in zicht was. Hij liep de
trap naar het verlaten dek op. "Waar zou meneer van Knekelen zijn?",
dacht hij bij zichzelf. Toen hij de deur opende, waaide er meteen een overdosis
regen in zij gezicht. Bliksemflitsen verlichte spookachtig het dek, en Boris'
baas was nergens te zien. Vasthoudend en bevangen door lichte zeeziekte aan de
reling begaf hij zich naar het achterdek. Daar stond van Knekelen, leunend over
de reling. Een golf beukte tegen de veerboot. Het leek hem beter om hem met rust
te laten, want toen deze uit het salongedeelte vertrok, was hij niet in een al
te best humeur. Hij liep naar de deur van het inwendige van het schip, en begaf
zich naar binnen. Hij herinnerde zich de eerste kennismaking met onweer, in
Kwetdovice. Uit de luidsprekers klonk een boodschap in het Engels, waar de
bediende niets van begreep. Daarna klonk de boodschap in het Nederlands: Geachte
passagiers, wij naderen Night Island. Wij verzoeken u naar uw auto's te gaan. De
mensen verlieten de ruimte, en de bediende is de enige die overbleef. Doch nu
trad van Knekelen naar beneden. "Meneer, we kunnen beter weggaan.",
stelde de bediende voor. "Ja ja, we gaan al." Ze begaven zich naar het
autodek, stapten in en reden door de geopende klep van de veerboot naar buiten.
Een grillig landschap wachtte hen op. De kapitein van de veerboot hield ze aan.
"Gaan jullie hier op vakantie?", vroeg hij. "Ja, en wat dan
nog?", snauwde van Knekelen. "Het spookt hier, vriend, u kunt beter
teruggaan. Het is november weet u, het spook komt tot leven." "Maar
wat doen de andere gasten hier dan?", vroeg Boris beleefd. "Die komen
spullen halen, het spookt hier meneer, het spookt hier.", zei de kapitein,
"Maar als u toch gaat, neem dan meteen deze kist mee. Hotelkamer 206."
Hij wees naar een lange, smalle kist die op de grond stond, en liep weg.
"Bijgelovige snoeshaan. Laten we die kist maar meenemen ook", mompelde
van Knekelen en stapte uit. de bediende volgde zijn voorbeeld. "Eén twee
hup!", zei van Knekelen. Boris snapte dit signaal niet en de kist viel
kapot. Op de modderige grond lag een doodskist… Boris kreeg een onbehagelijk
gevoel in zijn maag. Ook van Knekelen keek behoorlijk op zijn neus. In
tegenstelling tot de enorme driftbui die Boris verwacht zou hebben, zei van
Knekelen rustig dat hij de kist moest inladen. Toen deze kist in de bestelruimte
zat, reden ze verder. De zandweg, die naar het hotel Blake Manor leidde,
was erg hobbelig en liep door een donker bos. "Griezelig.", dacht de
bediende, "Je zou zweren dat die kapitein gelijk had, en het inderdaad
spookte." Deze griezelige gedachte hield Boris wel bezig. Voor hen doemde
Blake Manor op. Een bliksemflits schoot door de lucht en de bediende schrok
ontzettend toen de donder krakend over hen heen vloog. "Hier is het",
dacht de bediende toen hij het grote en enge kasteel waarnam.
"Uitstappen", beval van Knekelen, "Neem de doodskist mee,
Martikov." Terwijl de bediende zich naar de achterzijde van het voertuig
spoedde, kwam er iemand op hem aflopen. "Logeert u hier?", vroeg de
vreemdeling. "Ja meneer, mijn baas wilde hierheen omdat het zo spotgoedkoop
was.", antwoordde de bediende. "Veel geluk, het spookt hier."
"Dat weet ik. Weet u er misschien meer over?" "Ja, graaf
Blakemore heeft hier twee eeuwen geleden gewoond, en niemand mocht ook maar één
voet op zijn eiland zetten. Vlak voor hij op 13 november stierf, zwoor hij dat
iedereen die na zijn dood op de nacht van 13 naar 14
november op het eiland verbleef, vervloekt is. Verdwijn hier
onmiddellijk, of dit zal je laatste nacht zijn… Het spookt hier, ga
weg!", zo sprekende verdween hij uit het zicht. "Martikov, laat me
niet wachten idioot!", zei van Knekelen. De bediende pakte de macabere kist
uit de wagen en begaf zich naar het hotel. Toen hij naar het hotel liep, merkte
hij dat er iets bij de voordeur hing. Hij kon niet goed zien wat. Een
bliksemflits verlichtte het ding en gepaard met een gigantische donderklap
schrok de bediende zo dat hij de kist bijna weer uit zijn handen liet vallen. Er
hing een dode kraai… De met veren bedekte botten van het kadaver zagen er
vlezig uit… snel liep Boris naar binnen. Bij de receptie stond niemand. De
bediende zette de doodskist op de grond. Van Knekelen drukte op de bel. Meteen
daarop verscheen de receptionist, die er bang uitzag. "Wilt u
inchecken?", vroeg deze met een bibberige ondertoon. "Ja, twee
personen.", zei van Knekelen. "Meneer, ik weet niet of dat traditie
is, maar er hangt een dode kraai naast de voordeur.", zei de bediende. De
receptionist hapte naar adem. "E-een dode k-kraai? N-naast de v-voordeur?",
snakte hij, "D-dat is het teken dat graaf B-blake terugkomt, om ieder mens
op d-dit eiland te v-vermoorden! G-ga hier ogenblikkelijk w-weg!"
Boris slikte hoorbaar. "Een s-spook?",
beefde de bediende. "J-ja!" "Duurt dit nog lang, ik wil
inchecken!", snauwde van Knekelen abrubt. "U k-kunt beter weggaan. Het
w-wordt een gevaarlijke n-nacht.", vervolgde de receptionist haperend.
"Welke kamer heb ik?", bulderde van Knekelen. "313", zei de
receptionist. "Hier i-is de sleutel." "Dank u zeer", zei van
Knekelen en begaf zich naar de trap. Boris volgde op zijn hoede en bij elke
krakende tree schrok hij. Ze waren op de tweede verdieping toen onder luid
gekraak een bliksemschicht zich in een dichtbijstaande boom. Het licht flikkerde
en ging uit. Er klonk een luide gil en zowel bij Boris als van Knekelen gingen
hun haren overeind staan. "Da-dat was de receptionist!", zei Boris
terwijl zijn handen tintelden van angst. "Ik-kik ga kijken." Boris
begaf zich rennend naar beneden, waar hij in het donker de receptionist aantrof.
"Wat was er?", vroeg Boris. "O, niets, ik schrok van de
donderklap, ik ben nogal gespannen vanwege die dode kraai weet u.", zei de
receptionist schor. "Gelukkig, ik dacht even dat Blake…" Praat me er
niet van. "Martikov!!", bulderde van Knekelen. Boris reageerde gelijk
en rende de trap op. "Welke kamer hadden we?" "313,
meneer.", zei Boris toen hij boven na enkele seconden was. Hij deed hijgend
de sleutel in het slot en trok de deur open. Het was vrijwel helemaal donker in
de kamer. De wind gierde om het kasteel en de regen kletterde tegen de ramen.
Boris was zo slim geweest om een zaklamp mee te nemen. Hij knipte deze aan en
een deel van de kamer was in een fel licht gezet. Het was een luxueuze kamer,
met een groot bed. Boris zette nu een deur in het licht. "Martikov!",
bulderde van Knekelen, "Schijn me bij, ik ga slapen." In het licht van
Boris' zaklantaarn, kroop hij in bed. "Welterusten meneer van Knekelen.",
zei de bediende beleefd. "Hoepel op met dat licht, Martikov!",
donderde het door het hotel. Omdat Boris dat wel gewend was, sloop hij stil naar
de deur waarvan hij verwachtte dat er zich een slaapkamer achter bevond.
Inderdaad stond daar een bed. Toen hij de deur met een lichte plof in het slot
liet vallen, knipte hij zijn zaklantaarn aan en kroop in bed.
Die avond om tien uur schrok hij wakker van een
gedachte: de doodskist! Hij was vergeten deze naar kamer 206 te brengen! Hij
stapte uit bed en hoorde een portier van een automobiel opengemaakt worden.
Boris keek uit het raam en zag de receptionist in een zwarte auto stappen. Boris
besloot te gaan vragen wat de receptionist aan het doen was. Hij deed de deur
open, liep langs de in zijn slaap pratende van Knekelen (liever gezegd in zijn
slaap commanderende van Knekelen) en ging vlug naar beneden. Halverwege de trap
hoorde hij de motor van de auto starten. Hijgend stormde Boris naar buiten en
hield de receptionist tegen. "Waar gaat u heen?", vroeg hij. "Ik
ga van dit vervloekte eiland weg, ik kom morgen weer terug.", zei de
receptionist terwijl de regen naar beneden hoosde. "U moet mij helpen met
een doodskist naar kamer 206 te brengen." "Morgen misschien, maar nu
niet.", zei de receptionist en na deze woorden gaf hij gas en liet de
bediende in verwarring achter. Deze liep weer naar binnen en pakte de kist, die
hij de trap op probeerde te slepen. Dit ging erg langzaam, maar na twintig
minuten slepen kwam hij op de tweede verdieping aan. Hij liep naar kamer
tweehonderd zes en klopte op de deur. Een lange, bleke man deed open. "Ik
kom voor de kist.", hijgde de bediende. "Oh, de kist, ik was al aan
het wachten.", zei de man. "Moet ik hem in de kamer zetten?"
"Nee", zei de man, "hij moet naar de balie." Boris werd
paars van woede. Hij liet gelukkig niet merken, maar het idee dat hij na een
half uur sjouwen de kist weer naar beneden moest brengen, maakte hem woedend. De
man hielp gelukkig mee, en al spoedig begaven ze zich naar de balie.
"Bedankt en tot ziens.", zei de man, of liever gezegd: grinnikte hij.
Boris ging met onzekere passen naar de trap…
Boris schrok wakker van het hinniken van paarden.
"Wat in de wereld…" Zo denkende begaf hij zich uit bed en snelde
naar het raam. Hij zag een dodenkoets, waar twee paarden voor stonden. In de
koets lag de doodskist die Boris met de man naar beneden had gedragen. De
gitzwarte paarden hinnikten vervaarlijk en de koets reed weg. Nadat de bediende
van de schrik bekomen was, ging hij naar beneden en stapte in de auto van van
Knekelen en reed de sporen van de koets achterna. Na enige tijd rijden
weken de sporen van het spookachtige voertuig van de weg af. Hier kon
Boris onmogelijk doorheen rijden. Hij stapte uit en ging te voet verder. Boris
hoorde het geluid van een schep. Toen hij de plek genaderd was, zag hij in het
zwakke licht van de volle maan het silhouet van een man die aan het graven was.
Boris verstopte zich in het struikgewas rondom de open plek. "Het moet niet
veel gekker worden," dacht de bediende. Toen zag hij een bemoste grafzerk.
En ook de bekende doodskist. Het zwakke licht van de volle maan scheen door het
gravende figuur heen. Boris had genoeg gezien en sloop over het bospad terug
naar de plek waar hij de auto had achtergelaten. Het laatste stuk rende hij over
het modderige bospad. Zo snel hij kon reed de bediende naar Blake Manor…
Blake Manor doemde op uit de duisternis. Toen de
bediende de motor van het voertuig had afgezet heerste een macabere stilte over
het gebouw. De kraai bungelde in de lichte wind. Na enige aarzeling ging
Boris naar binnen en liep de trap op. Bij iedere krakende traptrede
schrok hij van zichzelf. Voor de eerste keer merkte de bediende dat
er een schilderij van graaf Blake op de overloop hing. Hij kreeg er de
rillingen van. Het deed Boris aan iets denken… Iets engs… Na wat voor Boris
een eeuwigheid leek, bereikte de bediende eindelijk de derde verdieping. Hij
liep naar kamer 313. "Dertien", dacht de bediende in zichzelf,
"een ongeluksgetal…" Boris drukte de klink naar beneden en duwde de
deur open. Meneer van Knekelen", zei hij, "Wakker worden."
"Meneer van Knekelen!", hij porde zijn baas zenuwachtig wakker. "Martikov,
achterlijke idioot! Wat bezielt je om me midden in de nacht wakker te
maken?", bulderde van Knekelen door het gebouw. "Er gaat iets
gebeuren, meneer." De schrik sloeg Boris om het hart toen hij door het raam
een doorzichtige figuur aan kwam wandelen. "Kijk dan, meneer van Knekelen,
door het raam!", zei de bediende nerveus, "Het spookt hier! We moeten
weg!" "Barst!", blafte van Knekelen hem toe, "Je bent
onslagen, Eruit!" "Maar meneer, kijk dan!" "Martikov!
Er uit is er uit! Wegwezen!" Boris maakte zich uit de voeten toen
van Knekelen dreigend op hem af kwam. Hij stormde de trap af, zonder zich te
realiseren dat er buiten een spook stond. Hij vloog naar buiten. Het spook kwam
dreigend op Boris af. Het leek precies op de graaf dat op het schilderij stond
afgebeeld… Er kwam een zwarte, oude auto op volle snelheid aangereden.
"Vlug, stap in!", riep de inzittende. Dit liet Boris zich geen twee
keer zeggen en al spoedig zat hij in de auto, die weg reed. Gered.
Nadat het voertuig een eind uit de buurt was van het
akelige tafereel, wilde Boris de bestuurder bedanken. Toen hij deze aankeek,
stokte de adem in zijn keel. Hij zat naast dezelfde figuur die de kist van graaf
Blake had begraven. Deze glimlachte vriendelijk. "Wees maar niet bang. Ik
ben geen spook meer." "Was u dat dan wel?", vroeg de ex-bediende
aan de man. "Ja, maar ik heb gezorgd dat de graaf nu een andere dienaar
heeft, en nu ben ik vrij van dat akelige eiland." Voor hen rees de veerboot
naar Nederland op, en ze reden aan boord. "Maar het duurt jaren voordat er
iemand is die vrijwillig blijft overnachten."